‘Het grootste probleem voor de wijkbewoners vormen de nieuwe arbeidsmigranten, vooral de Bulgaren en de Grieken. Die gedragen zich asociaal, ik kan het niet anders zeggen. Ze houden totaal geen rekening met de buren en wonen met te veel mensen in een woning. De wijk heeft daar veel last van. De oorspronkelijke bewoners, de Hindoestanen, Surinamers, Turken, Marokkanen en de laatste groep Nederlanders, denken er nu over om weg te trekken. De geschiedenis dreigt zich te herhalen.’
Atalay Celenk was in de jaren tachtig in het Haagse Transvaalkwartier de jongste van een Turks gezin met negen kinderen. Hij was ‘het lievelingetje’ van zijn ouders, van zijn oudere broers en zussen, maar ook van de straat, ‘die in die jaren nog bijna helemaal wit was’. Het leven speelde zich buiten af, vooral in de middag ‘wanneer de mannen terugkwamen uit de bouw’. ‘Dan liep iedereen bij elkaar binnen, de touwtjes hingen uit de brievenbussen.’ De jonge Atalay deed vaak boodschappen ‘voor tante Toos of ome Cor. Ik wilde behulpzaam zijn, vriendelijk, beleefd. Dat leerde ik van mijn ouders. Op zondag moesten we binnenblijven, uit respect voor het geloof van de Nederlanders. Dan zagen we ze naar de kerk lopen.’
Die kerk was de protestantse Julianakerk, enkele straten van zijn ouderlijk huis. Tegenwoordig is dat zijn domein, als directeur van het sociaal-maatschappelijk wijkcentrum Juliana Plaza. Die functie ziet hij als een logisch vervolg op een carrière die begon met een winkel die hij op zijn 18de samen met zijn broer opzette. ‘We verkochten televisies, maar mensen kwamen al snel naar ons toe als ze formulieren moesten invullen of brieven niet begrepen. We werden vanzelf ook een sociaal loket.’ De Transvaalbuurt was op dat moment al ingrijpend veranderd ten opzichte van zijn jeugdjaren. Door ‘de witte vlucht’ in de jaren negentig vormden Nederlanders nog maar een kleine minderheid.
Tegenwoordig wonen er 110 nationaliteiten in de buurt, waar ongeveer 16 duizend inwoners samenwonen. ‘Met zijn allen op een postzegel.’ De Julianakerk, ontdaan van kerkbanken en met opvallende, oosterse lampen in het atrium, is nu het wijkcentrum voor de Transvaalbuurt en de ernaast gelegen Schilderswijk, onder de naam Juliana Plaza: ‘Het woord kerk schrikt mensen af, plaza staat voor ontmoeting.’ In 2016 begon Celenk er met een ‘sociaal restaurant’: ‘We moesten zelf onze broek ophouden. We organiseerden dingen voor de buurt, zoals een banenmarkt of een concert.’
In 2020 dreigde faillissement door corona, maar Celenk (‘Ondernemer word je niet, dat ben je’) greep de pandemie aan voor een transformatie: het restaurant werd een wijkcentrum. ‘Dat me dat is gelukt, daarop ben ik het meest trots.’ Vorig jaar trok Juliana Plaza ruim tienduizend bezoekers, dankzij het seniorencafé, allerlei evenementen en bijeenkomsten voor buurtbewoners. ‘Eenzaamheid en armoede zijn, naast de nieuwe arbeidsmigranten, de grootste problemen in deze buurt. Ik ben blij daaraan wat te kunnen doen’, aldus de 51-jarige directeur, die zich ‘meer Nederlander dan Turk’ voelt.
Was het leven in de Transvaalbuurt vroeger beter?
‘In mijn jeugd was er in ieder geval meer sociale controle, mensen spraken elkaar op straat aan en hielpen elkaar, dat was normaal. Het was een echte arbeidersbuurt, met mannen die werkten en vrouwen die thuiszaten. Je had de glazenwasser die met houten ladders door de buurt ging, maar ook de melkboer en de aardappelboer, die kwamen aan huis en maakten praatjes. Het was gewoon erg gezellig.
In de basis zijn Nederlanders sociaal. Ik zal nooit vergeten hoe ze ons, als een van de allereerste Turks gezinnen in de wijk, hebben geholpen. Wij waren onwetend, ze hielpen ons met brieven en formulieren. Mijn vader kwam van het platteland, hij was analfabeet. Een grote, sterke kerel, hij werkte twee of drie diensten op een dag bij een houtzagerij. Voor opvoeden had hij geen tijd. Tot mijn 10de leefden we met het idee dat we zouden terugkeren. Toen kwam de gezinshereniging – mijn zussen kwamen, zo van het Turkse platteland, bij mij en mijn broers.
Die sociale controle en gemeenschapszin van vroeger zijn verdwenen. Mensen stappen niet meer met hun problemen naar de buren toe, tegenwoordig schamen ze zich daarvoor. Als ze het wel aandurven om die stap te zetten, kun je als eerste reactie onbegrip verwachten: ‘Wie ben jij eigenlijk?’, of dat soort uitlatingen. Iedere gemeenschap is tegenwoordig vooral op zichzelf. Die afstand tot de buren komt ook door die schermpjes waar iedereen maar achter verdwijnt, dat is ook een verschil met vroeger. Ik vond dat echt een gouden tijd.’
Maar was de buurt destijds veiliger?
‘Zeker niet! De criminaliteit is nu veel lager. Vroeger had je de hooligans van FC Den Haag en de kampers; mannen op slippers en in trainingspakken die naast hun uitkering allerlei handeltjes hadden. Diefstal kwam toen in de wijk veel meer voor dan nu. Je had ook hele straten die met elkaar vochten, dan ging het er keihard aan toe, ik heb gezien hoe mensen bont en blauw werden geslagen. Ook dat heb je nu niet meer. Er was veel huiselijk geweld. Destijds had ik geen idee van de littekens en de pijn achter de voordeuren.
Bij het seniorencafé begon laatst een groep Hollandse vrouwen van boven de 80 daarover, het is echt ongelooflijk wat die hebben meegemaakt. Een van hen was een vrouw voor wie ik mijn hele jeugd bang ben geweest door haar enge herdershond, ze liep altijd met hem over straat. Nu vertelde ze me dat ze thuis zat met een zuiplap die haar sloeg. Door rondjes met de hond te lopen, kreeg ze minder klappen. Dus nee, het was vroeger zeker geen rozengeur en maneschijn.’
Is de armoede in de wijk toegenomen?
‘In de afgelopen vier jaar zijn de prijzen gestegen. Mensen met een minimumloon komen door de hoge inflatie gewoon niet meer uit. Steeds meer mensen moeten een beroep doen op de voedselbank. Ze schamen zich voor hun armoede, blijven daardoor binnenshuis en raken in een isolement. Dat is een groot verschil met vroeger: wij hadden ook weinig, maar gingen juist de straat op. Omdat er thuis niks was, geen spelletjes, geen speelgoed. Verjaardagen vierden we niet, want voor cadeautjes was geen geld. Geld werd gespaard en ging naar de familie in Turkije. De armoede was vroeger zeker zo groot als nu.’
Wat valt er aan het sociale isolement van buurtbewoners te doen?
‘Voor de ouderen zijn we het seniorencafé begonnen, dat was vanaf het begin een succes. Die mensen behoren tot de generatie die vroeger mijn ouders en mij hebben geholpen. Het is mooi iets terug te kunnen doen, voor mij maakt dat de cirkel rond. Het contact met hen komt voort uit de coronatijd. Toen we als restaurant moesten sluiten, zijn we van onze voorraden maaltijden gaan bereiden. Met tientallen vrijwilligers zijn we die bij oudere en kwetsbare mensen gaan bezorgen. Je moet in het leven beginnen met geven, of het nu liefde, aandacht of een maaltijd is.
Onze actie trok veel media-aandacht. Onze leveranciers gingen meedoen en bleven ons bevoorraden, daardoor konden we ermee blijven doorgaan. Op een gegeven moment bracht ik met wethouder Kavita Parbhudayal maaltijden bij een Hindoestaans wooncomplex. Na afloop zei ze: waarom doe je niet iets apart voor senioren? Dat is goed, antwoordde ik, zo is het idee voor een seniorencafé ontstaan. Kavita is het komen openen. Het liep vanaf het begin als een trein dankzij de vertrouwensband die we hadden via de bezorging van maaltijden, de mensen kenden ons. Op donderdag hebben we hier iedere week zeventig man zitten. Op maandag en woensdag loopt het ook als een tierelier, je moet eens komen mee-eten.’
Doet u ook iets voor jongere generaties?
‘De eenzaamheid in de wijk is gigantisch toegenomen, het raakt een op de vier bewoners, dus veel meer mensen dan alleen senioren. Ik trek me vooral het lot aan van jonge moeders van kleur. Die hebben meestal geen taalbarrière, maar toch komen ze niet aan het werk. Ze zijn laag opgeleid en hun sociale omgeving is zeer beperkt, maar ze hebben natuurlijk wel talenten. Het is echt zonde, er is in dit land zo’n schreeuwende behoefte aan personeel. Het is toch van de zotte dat we voor de zorg afhankelijk zijn van arbeidsmigranten uit de Filipijnen, terwijl zo veel arbeidspotentieel onbenut blijft. Dat is pure kapitaalvernietiging. Daarom beginnen we met het project ‘Vrouw, Atelier, Transvaal’. Via de basisscholen willen we deze moeders bereiken om met ze het gesprek aan te gaan: wat zijn je dromen, wat zie je jezelf in de toekomst doen? Dan nodigen we ook maatschappelijke organisaties uit om met ze te praten, zo willen we hun wereld vergroten.’
Maar wat te doen aan de Bulgaren?
‘Dat is lastig. Het zijn etnische Turken die in Bulgarije en Griekenland zijn beland. Daar voelen zij zich als minderheid gediscrimineerd, tweederangs. Maar hier willen ze helemaal niet integreren, alleen geld verdienen. Het lukt maar niet een band met ze op te bouwen, ook al spreek ik hun taal. Cultureel is de afstand ook groot. Als ze teruggaan naar Bulgarije willen ze laten zien dat hun kinderen het goed hebben gehad. Een vriend van me heeft een bakkerij, waar Bulgaren om de haverklap taarten komen halen. ‘Kan het niet wat groter?’, vragen ze. De kinderen hebben vaak overgewicht, ze eten zich blauw en geel. Hun dochters worden vaak heel jong zwanger, ook dat zit in hun cultuur. Hopelijk kunnen we de kinderen via de scholen bereiken. Maar of het veel gaat uithalen? Ik weet het niet, ze hebben zo’n andere denkwereld en vormen een zeer gesloten gemeenschap.’
Heeft u ook weerstanden ontmoet?
‘De meeste weerstand heb ik van enkele, invloedrijke ambtenaren gekregen. Die wilden niet zien dat we een maatschappelijke functie vervulden. ‘U bent een restaurant’, kreeg ik voortdurend van ze te horen. Ze weigerden mee te denken, me te zien als een sociaal ondernemer. Wethouders hadden meer oog voor ons, maar de ambtenaren maakten de dienst uit. Dus hebben we jarenlang geen subsidie ontvangen. Inmiddels is dat wel zo, ze kunnen niet meer om ons heen. We zijn een icoon in Den Haag geworden, we brengen zo veel mensen samen. Het heeft lang geduurd, maar sinds twee jaar is er van echte acceptatie sprake.’
Wat hoopt u nog te bereiken?
‘Ik wil dat we de buurtbewoners een nieuw soort welzijn bieden. Natuurlijk willen we een veilige haven en een warm bad voor ze zijn. Maar ik wil meer dan een clubhuisgevoel, ik wil met concrete problemen helpen. Als die problemen juridisch zijn, hebben we een rechtswinkel in huis. Gaat het om een baan of om het aansluiten bij de maatschappij, dan doen we een beroep op onze maatschappelijke partners. Ik ben hier helemaal in mijn element. Als kind van de Transvaalbuurt voel ik me gezegend dat het mijn lot is als Turkse moslim dit mooie werk vanuit een protestantse kerk voor mensen van alle gezindten te mogen doen.’
Projecten in de pers
Fonds 1818 schrijft zelf verhalen voor deze inspiratiepagina. Maar ook de landelijke, regionale en lokale media zetten regelmatig de schijnwerpers op bijzondere projecten en aanvragers die wij steunen. Die interviews en reportages verdienen een breder publiek dan alleen de krantenabonnees. Daarom delen we ze hier – altijd in afstemming met de media en de geïnterviewden.